Wie kan zich nog herinneren dat hij voor het eerst meerstemmig zong? Beter gezegd dat hij voor het eerst de meerstemmigheid als meerstemmigheid kon ervaren? Wanneer ik dit vraag aan leerlingen of studenten zijn er altijd veel die zich dit moment nog levendig kunnen herinneren en het vreugdevolle gevoel dat hiermee gepaard ging. Veelal ligt dit moment rond de leeftijd van 9 of 10 jaar. Binnen het muziekonderwijs op vrijescholen neemt het zingen een belangrijke plaats in.
Dat we bij de jongere kinderen kiezen voor eenstemmige muziek heeft te maken met het gegeven dat het kind meerstemmigheid nog niet als zodanig waarneemt en daarom ook nog niet zelfstandig kan hanteren. Het jonge kind heeft nog niet zo'n sterke zelfwaarneming en daardoor ook nog weinig bewustzijn van de ander. Dit vermogen ontwaakt wanneer het kind rond de 9 à 10 jaar is. Het kind wordt zich meer bewust van zichzelf en beziet daardoor ook de wereld met andere ogen. Het kan zich dan ook realiseren dat de ander met diezelfde blik de wereld in kijkt. Dit is het begin van een proces dat voortgaat in de volgende jaren tot aan de volwassenheid (en misschien wel verder).
In de muziek vinden we dit gegeven van zelfbewustzijn, gekoppeld aan bewustzijn voor de ander, terug in het beleven van meerstemmigheid. Iets kan pas echt meerstemmig klinken wanneer dit dubbele bewustzijn aanwezig is. In de eenstemmigheid is dit nog minder van belang, we doen immers allemaal hetzelfde. Wanneer we jonge kinderen te vroeg meerstemmig laten zingen, doen ze hun vingers in de oren. Alsof ze zeggen willen: "Ik hoor wel dat er iets anders is maar het brengt mij in de war. Het past niet in wat ik doe." Natuurlijk is dit te oefenen en te trainen, maar de vraag blijft in hoeverre het jonge kind dit kan ervaren vanuit het wezenlijke van de meerstemmigheid.
Goede meerstemmigheid wordt bedreven met de oren wijd open. De ervaring is dat de 9- à 10-jarige hier voor het eerst mee uit de voeten kan. Daarom wordt vanaf dit moment gaandeweg de meerstemmigheid geïntroduceerd. Dit kan op verschillende manieren. Eerst misschien met simpele bourdonstemmen onder een liedje, of met een ostinaat-motief dat zich het hele lied herhaalt. Ook de canon leent zich bij uitstek voor de eerste stappen in de meerstemmigheid. Iedereen kent het lied, en weet dus wat de ander doet ook al is hij eerder of later begonnen. Zo wordt in de klas opnieuw ontdekt wat in de geschiedenis zo tussen de negende en twaalfde eeuw plaatsvond toen voor het eerst de eenstemmigheid 'ontdekt' en vervolgens bewust gehanteerd werd. Vanuit de muziekdidactiek zijn er veel mogelijkheden om de kinderen hierin te begeleiden.
Een andere wijze waarop dit ontwikkelingsmoment van de 9- à 10-jarige zichtbaar wordt, is in het gaan hanteren van de notatie. Ook notatie heeft te maken met bewustzijn. Nadat in de lagere klassen aspecten als maat, ritme en toonhoogte zijn beleefd en ervaren in het actieve zingen en vooral bewegen, kan het nu meer in het bewustzijn worden gebracht, tot aan de notatie toe. Het kind leert hoe iets dat klinkt genoteerd wordt en tegelijk krijgt het de mogelijkheid om tot klinken te brengen wat eerst nog alleen abstracte notatie is. Hiermee krijgt het kind handvatten in handen om de wereld (van de muziek) in te gaan en die wereld te leren begrijpen.
Nu zit hier ook nog een vermakelijk en bijzonder aspect aan. De ervaring leert dat liederen voor jongere kinderen (het 'kinderlied') op een bepaald moment 'op' zijn. Het plezier aan het zingen en beleven hiervan houdt op. Dat hoorde bij een voorbije fase. Hoe anders is dit met veel meerstemmige muziek. Het meerstemmige zingen, ook de eenvoudigste canon blijft vaak plezier oproepen, tot ver in de volwassenheid! Dit heeft ook te maken met het gegeven dat we door ons met meerstemmige muziek bezig te houden terecht komen in het werkelijke musiceren. De muziek wordt van (kinderlijke) bezigheid bij het spel of de dans tot echte kunst. Het is goed wanneer kinderen dit ook gaan beleven en wanneer dit gestimuleerd wordt. Ze mogen het gevoel gaan ontwikkelen dat ze echt aan het muziek maken zijn. Dit streven is ook herkenbaar in andere situaties wanneer in ander verband dan schoolverband door mensen samen muziek wordt gemaakt en gezongen. Vandaar dat de gepubliceerde liederen in de liedbundel Over de Stroom veel verder kunnen reiken dan alleen die leeftijdsgroep van 9 tot ongeveer 14 jaar.
Hoe bereik je dat de kinderen het gevoel gaan krijgen dat ze echt aan het musiceren zijn? Zoals hierboven beschreven zijn hierin dus twee wegen belangrijk. Aan de ene kant moet het kind handvatten krijgen om zich zelfstandig de muziek eigen te maken en aan de andere kant moet hij in het musiceren gevoel ontwikkelen voor de samenhang tussen muziek en inhoud. Je geeft ze bijvoorbeeld de mogelijkheid om notatie te hanteren bij het studeren van muziek. Dan probeer je aandacht te schenken aan facetten van het musiceren zoals: hoe zingen wij, wordt er geluisterd naar elkaar, klopt het wat we doen, kunnen we dynamiek brengen in de muziek die we zingen, hoe voeren we het zo uit dat de inhoud van de muziek het best tot uitdrukking komt? We proberen het kind te wijzen op aspecten van stemvorming. Sommige liederen vragen om een goede articulatie, vooral liederen waarin veel tekst wordt gebruikt. Bij andere liederen is het juist van belang dat er mooie heldere klinkers worden gezongen en moeten we juist dit proberen te benadrukken. Het zal duidelijk zijn dat dit niet voor elke leraar in de school is weggelegd, maar toch: wanneer je hiervan weet kun je hieraan werken in de klas.
Iets anders wat goed kan werken is wanneer je als leraar de durf hebt om toe te werken naar het solozingen van kinderen. Dit lijkt eng, maar ingebed in een lied worden soms kleine stukjes door een solist gezongen. Bij diverse liederen in Over de Stroom is aangegeven wanneer dit te gebruiken is. Hier zijn dus mogelijkheden voor het individuele kind om zich te laten horen. Natuurlijk vooronderstelt dit een klimaat van openheid en veiligheid. Uiteindelijk, zo is de ervaring, komt dit het zingen van de gehele groep ten goede.
Als laatste wil ik hier de mogelijkheid van een kooruur in de school noemen. In de school, zeker in de hogere klassen van de basisschool, is dit een element met een grote - niet alleen muzikale - waarde. De ervaring heeft geleerd dat het een sterke gemeenschapsvormende werking kan hebben om een aantal klassen wekelijks samen te voegen in een koor. Het kan zijn vruchten afwerpen naar vieringen in de school omdat er een gewoonte is ontstaan om samen te zingen. En dan niet alleen eenvoudige Sinterklaas- of andere liedjes, maar ook samenwerken aan meerstemmige stukken of canons. Duidelijk is dat de vaardigheid van degene die dit koor leidt van belang is voor het welslagen hiervan. Dit kan niet aan elke basisschoolleraar gevraagd worden. Toch kan het wel een gezamenlijke verantwoording worden wanneer alle leraren betrokken zijn bij het koor, door de liederen zelf ook met hun eigen klas te zingen en door het kooruur ondersteunend te begeleiden.
Allemaal ingangen dus naar de muziek. We moeten met de kinderen op zoek naar kwaliteit, daarin ligt een belangrijk streven van goed muziekonderwijs. In de beschrijvingen bij de liederen in Over de Stroom en in de didactische aan wijzingen proberen we suggesties te geven die hierbij kunnen helpen. Hopelijk geeft het de gebruiker mogelijkheden muziek zinvol in te zetten en vorm te geven in de hoogste klassen van de basisschool, wanneer de eerste stappen worden gezet in de 'volwassen' muziek. Het allerbelangrijkste mag niet vergeten worden wanneer met kinderen gewerkt wordt aan muziekonderwijs. De kwaliteit van het muziek maken is in hoge mate afhankelijk van het plezier dat erbij beleefd wordt. Dit geldt voor kinderen nog veel meer dan voor 'grote mensen'. Alleen wanneer het kind plezier beleeft aan het musiceren kan het zich ook werkelijk verbinden met de muziek en kan de muziek die werking hebben die hierboven wordt aangeduid. Het is onze hoop en wens dat Over de Stroom uitnodigt om vooral met heel veel plezier samen muziek te maken!